Relatief gehoor is het vermogen om een melodie te herkennen zonder dat de absolute toonhoogte hetzelfde hoeft te zijn, en daarmee kunnen we bekende liedjes/melodieën herkennen ongeacht toonhoogte.
Als je de eerste noten van 'Lang zal ze leven' hoort, herken je het onmiddellijk of het nu hoog of laag gezongen wordt. Je herkent hierin de vorm van de melodie en de relatieve toonafstanden tussen de noten: een paar stapjes omhoog, een paar stapjes naar beneden enzovoort. Je herkent hem daarom vooral aan zijn 'contour' (het toonhoogteverloop) en niet aan de individuele absolute toonhoogtes (frequenties).
Mensen leren een relatief gehoor aan zonder expliciete training. Tegenover relatief gehoor staat absoluut gehoor (zie minigame Absoluut Gehoor). Opvallend is dat baby's geboren worden met een absoluut gehoor (ze herkennen een klank aan de absolute toonhoogte) en in de maanden daarna een relatief gehoor ontwikkelen. Het is dus eigenlijk heel bijzonder dat mensen een relatief gehoor hebben. Absoluut gehoor komt bij dieren veel vaker voor.
Deze minigame is gebaseerd op het experiment beschreven in Trehub (2003). De eerste versie die je gehoord hebt is de originele melodie (A), gevolgd door een melodie (B) waarin een noot een halve toon hoger is gemaakt (+1). Omdat de verandering de harmonische structuur schendt van de melodie valt die direct op, ondanks de relatief kleine verandering. De tweede versie die je gehoord hebt is A gevolgd door een melodie (C) waarin een noot vier halve tonen (een 'grote terts': +4) hoger is gemaakt. Omdat de verandering consistent is met de harmonische structuur van de melodie, en past in de geinduceerde harmonie, is het voor sommige luisteraars moeilijk om de verandering te horen - ondanks de relatief grote verandering.
Baby's van vijf maanden oud blijken dit beter te horen dan hun ouders: een teken dat bij hen (Westerse) harmonische verwachtingen nog niet zo sterk ontwikkeld zijn en ons relatieve gehoor dus beïnvloed wordt door je luisterervaring.